Nr.8
van Classic FM

Symf.nr.9 - Uit de Nieuwe Wereld, dl.1, Adagio - Allegro
———  Antonín DVOŘÁK  ———

HET MUZIEKSTUK

Uit de Nieuwe Wereld (ook be­kend als: From the New World, New World Sym­pho­ny, Aus der Neu­en Welt) wordt meest­al de ne­gen­de sym­fo­nie ge­noemd, maar in ou­de­re li­te­ra­tuur ook wel eens de vijf­de sym­fo­nie. Het is het meest po­pu­lai­re werk van Dvořák en hij com­po­neer­de het in 1893 in op­dracht van het New York Phil­har­mo­nic (or­kest) tij­dens zijn ver­blijf in de Ver­e­nig­de Sta­ten. Hij raak­te daar erg on­der de in­druk van zo­wel de mu­ziek van de Ame­ri­kaan­se in­dia­nen als van de spi­ri­tu­als (re­li­gi­euze ge­zan­gen) van de zwar­te Ame­ri­ka­nen. Hij be­schouw­de hun mu­ziek als de grond­stof voor de toe­kom­sti­ge Ame­ri­kaan­se com­po­nis­ten om er hun ei­gen Ame­ri­kaan­se stijl mee te ont­wik­ke­len. Dvořák heeft zich er in ie­der ge­val door la­ten in­spi­re­ren bij het schrij­ven van zijn From the New World en bij de pre­mière er­van in Car­ne­gie Hall in New York kon het pu­bliek er maar geen ge­noeg van krij­gen: Na elk ge­deel­te (het wa­ren er vier) volg­de een don­de­rend ap­plaus waar­bij de com­po­nist tel­kens weer moest op­staan om het pu­bliek met bui­gin­gen te be­dan­ken.
Het werk be­staat uit vier de­len:
- I. Adagio (lang­zaam, ge­dra­gen) - Allegro (snel, op­gewekt),
- II. Largo (traag, breed),
- III. Scherzo: Molto vivace (speels: erg le­ven­dig) - Po­co sos­te­nu­to (beetje aan­ge­hou­den),
- IV. Allegro con fuoco (snel, opgewekt, met vuur)
Dat de me­lo­die van het Lar­go ve­len nog nét wat be­ken­der in de oren zal klin­ken, komt om­dat er la­ter het 'spi­ri­tual­achti­ge' lied Goin' Home van ge­maakt is.
Hier is deel 1: Adagio - Allegro.

OVER DIT FILMPJE

Wazig beeld, maar erg goed en ex­pres­sief ge­speeld door het Dub­lin Phil­har­mo­nic o.l.v. Derek Glee­son.

Antonín DVOŘÁK

DE COMPONIST

Antonín Dvořák (1841-1904) [uitspraak: dvòrzjak] was een Tsje­chisch com­po­nist, di­ri­gent, mu­ziek­pe­da­goog, (alt)­vio­list en or­ga­nist. Hij wordt ge­re­kend tot de groot­ste com­po­nis­ten van zijn land, sa­men met Smetana en Janáček. Dvořák - zoon van een sla­ger/­restau­rant­hou­der - kreeg op zijn zes­de zijn eer­ste viool­les­sen van zijn le­raar op school. Op zijn twaalf­de ver­trok hij naar Zlonice om Duits te le­ren en kreeg hij daar van de di­ri­gent van het kerk­koor pia­no- en or­gel­les. Hij speel­de in het klei­ne or­kest van zijn le­raar mee en be­gon met com­po­ne­ren. Van­af zijn zes­tien­de stu­deer­de hij aan de Praag­se or­gel­school maar om­dat hij als or­ga­nist geen werk vond, werd hij op acht­tien­ja­ri­ge leef­tijd alt­vio­list in een or­kest dat al­ler­lei volks­fees­ten op­vro­lijk­te. In de elf jaar dat hij daar speel­de, leer­de hij zich­zelf com­po­ne­ren en schreef ve­le strijk­kwar­tet­ten die hij ech­ter (nog) niet pu­bli­ceer­de. Dat or­kest speel­de meer en meer een be­lang­rijke rol bij de op­komst van de Tsje­chi­sche ope­ra en de Tsje­chi­sche mu­ziek­kunst - tot dat mo­ment was kunst en cul­tuur in Tsje­chië voor­al Duits­ta­lig ge­oriën­teerd. De com­po­nist Smetana had met twee Tsje­chische ope­ra's in 1866 al een be­lang­rijk be­gin ge­maakt; Dvořák (die in­mid­dels zijn baan als vio­list had op­ge­zegd) zorg­de van­af 1871 voor een door­braak bij het gro­te pu­bliek, met mu­ziek en zang ge­ba­seerd op Tsje­chisch-na­tio­na­le the­ma's. Uit die tijd stam­men ook de Sla­vische Dan­sen. Van­af 1879 raak­te hij ook in het bui­ten­land be­kend, voor­al in En­ge­land, waar hij een aan­tal com­po­si­ties in op­dracht maak­te. In 1891 werd hij do­cent aan het Praags con­ser­va­to­rium, maar toen hij een jaar la­ter werd uit­ge­no­digd naar de VS, werd hij di­rec­teur van het Na­tio­nal Con­ser­va­tory of New York City. Daar com­po­neer­de hij de 'Ame­ri­kaan­se' wer­ken, waar­on­der sym­fo­nie nr. 9: Uit de Nieuwe We­reld. Dit werd zijn po­pu­lair­ste werk. Met Rusalka (1900) werd Dvořák in­ter­na­ti­o­naal ook als ope­ra­com­po­nist be­kend. Hij stierf op 62-­ja­ri­ge leef­tijd in 1903 in Praag.

DE MUZIEKSTIJL

Dvořáks werk hoort tot de ro­man­tische stijl.













Nr.8
van Classic FM

Symf.nr.9 - Uit de Nieuwe Wereld, dl.2, Largo (eerste stuk)
———  Antonín DVOŘÁK  ———

HET MUZIEKSTUK

Uit de Nieuwe Wereld (ook be­kend als: From the New World, New World Sym­pho­ny, Aus der Neu­en Welt) wordt meest­al de ne­gen­de sym­fo­nie ge­noemd, maar in ou­de­re li­te­ra­tuur ook wel eens de vijf­de sym­fo­nie. Het is het meest po­pu­lai­re werk van Dvořák en hij com­po­neer­de het in 1893 in op­dracht van het New York Phil­har­mo­nic (or­kest) tij­dens zijn ver­blijf in de Ver­e­nig­de Sta­ten. Hij raak­te daar erg on­der de in­druk van zo­wel de mu­ziek van de Ame­ri­kaan­se in­dia­nen als van de spi­ri­tu­als (re­li­gi­euze ge­zan­gen) van de zwar­te Ame­ri­ka­nen. Hij be­schouw­de hun mu­ziek als de grond­stof voor de toe­kom­sti­ge Ame­ri­kaan­se com­po­nis­ten om er hun ei­gen Ame­ri­kaan­se stijl mee te ont­wik­ke­len. Dvořák heeft zich er in ie­der ge­val door la­ten in­spi­re­ren bij het schrij­ven van zijn From the New World en bij de pre­mière er­van in Car­ne­gie Hall in New York kon het pu­bliek er maar geen ge­noeg van krij­gen: Na elk ge­deel­te (het wa­ren er vier) volg­de een don­de­rend ap­plaus waar­bij de com­po­nist tel­kens weer moest op­staan om het pu­bliek met bui­gin­gen te be­dan­ken.
Het werk be­staat uit vier de­len:
- I. Adagio (lang­zaam, ge­dra­gen) - Allegro (snel, op­gewekt),
- II. Largo (traag, breed),
- III. Scherzo: Molto vivace (speels: erg le­ven­dig) - Po­co sos­te­nu­to (beetje aan­ge­hou­den),
- IV. Allegro con fuoco (snel, opgewekt, met vuur)
Dat de me­lo­die van het Lar­go ve­len nog nét wat be­ken­der in de oren zal klin­ken, komt om­dat er la­ter het 'spi­ri­tual­achti­ge' lied Goin' Home van ge­maakt is.
Hier is deel 2: Largo (het eerste stuk).

OVER DIT FILMPJE

Wazig beeld, maar erg goed en ex­pres­sief ge­speeld door het Dub­lin Phil­har­mo­nic o.l.v. Derek Glee­son. Vanaf 0:47 is de melodie te horen die gebruikt is voor Goin' Home.

Antonín DVOŘÁK

DE COMPONIST

Antonín Dvořák (1841-1904) [uitspraak: dvòrzjak] was een Tsje­chisch com­po­nist, di­ri­gent, mu­ziek­pe­da­goog, (alt)­vio­list en or­ga­nist. Hij wordt ge­re­kend tot de groot­ste com­po­nis­ten van zijn land, sa­men met Smetana en Janáček. Dvořák - zoon van een sla­ger/­restau­rant­hou­der - kreeg op zijn zes­de zijn eer­ste viool­les­sen van zijn le­raar op school. Op zijn twaalf­de ver­trok hij naar Zlonice om Duits te le­ren en kreeg hij daar van de di­ri­gent van het kerk­koor pia­no- en or­gel­les. Hij speel­de in het klei­ne or­kest van zijn le­raar mee en be­gon met com­po­ne­ren. Van­af zijn zes­tien­de stu­deer­de hij aan de Praag­se or­gel­school maar om­dat hij als or­ga­nist geen werk vond, werd hij op acht­tien­ja­ri­ge leef­tijd alt­vio­list in een or­kest dat al­ler­lei volks­fees­ten op­vro­lijk­te. In de elf jaar dat hij daar speel­de, leer­de hij zich­zelf com­po­ne­ren en schreef ve­le strijk­kwar­tet­ten die hij ech­ter (nog) niet pu­bli­ceer­de. Dat or­kest speel­de meer en meer een be­lang­rijke rol bij de op­komst van de Tsje­chi­sche ope­ra en de Tsje­chi­sche mu­ziek­kunst - tot dat mo­ment was kunst en cul­tuur in Tsje­chië voor­al Duits­ta­lig ge­oriën­teerd. De com­po­nist Smetana had met twee Tsje­chische ope­ra's in 1866 al een be­lang­rijk be­gin ge­maakt; Dvořák (die in­mid­dels zijn baan als vio­list had op­ge­zegd) zorg­de van­af 1871 voor een door­braak bij het gro­te pu­bliek, met mu­ziek en zang ge­ba­seerd op Tsje­chisch-na­tio­na­le the­ma's. Uit die tijd stam­men ook de Sla­vische Dan­sen. Van­af 1879 raak­te hij ook in het bui­ten­land be­kend, voor­al in En­ge­land, waar hij een aan­tal com­po­si­ties in op­dracht maak­te. In 1891 werd hij do­cent aan het Praags con­ser­va­to­rium, maar toen hij een jaar la­ter werd uit­ge­no­digd naar de VS, werd hij di­rec­teur van het Na­tio­nal Con­ser­va­tory of New York City. Daar com­po­neer­de hij de 'Ame­ri­kaan­se' wer­ken, waar­on­der sym­fo­nie nr. 9: Uit de Nieuwe We­reld. Dit werd zijn po­pu­lair­ste werk. Met Rusalka (1900) werd Dvořák in­ter­na­ti­o­naal ook als ope­ra­com­po­nist be­kend. Hij stierf op 62-­ja­ri­ge leef­tijd in 1903 in Praag.

DE MUZIEKSTIJL

Dvořáks werk hoort tot de ro­man­tische stijl.













Nr.8
van Classic FM

Symf.nr.9 - Uit de Nieuwe Wereld, dl.2, Largo (tweede stuk)
———  Antonín DVOŘÁK  ———

HET MUZIEKSTUK

Uit de Nieuwe Wereld (ook be­kend als: From the New World, New World Sym­pho­ny, Aus der Neu­en Welt) wordt meest­al de ne­gen­de sym­fo­nie ge­noemd, maar in ou­de­re li­te­ra­tuur ook wel eens de vijf­de sym­fo­nie. Het is het meest po­pu­lai­re werk van Dvořák en hij com­po­neer­de het in 1893 in op­dracht van het New York Phil­har­mo­nic (or­kest) tij­dens zijn ver­blijf in de Ver­e­nig­de Sta­ten. Hij raak­te daar erg on­der de in­druk van zo­wel de mu­ziek van de Ame­ri­kaan­se in­dia­nen als van de spi­ri­tu­als (re­li­gi­euze ge­zan­gen) van de zwar­te Ame­ri­ka­nen. Hij be­schouw­de hun mu­ziek als de grond­stof voor de toe­kom­sti­ge Ame­ri­kaan­se com­po­nis­ten om er hun ei­gen Ame­ri­kaan­se stijl mee te ont­wik­ke­len. Dvořák heeft zich er in ie­der ge­val door la­ten in­spi­re­ren bij het schrij­ven van zijn From the New World en bij de pre­mière er­van in Car­ne­gie Hall in New York kon het pu­bliek er maar geen ge­noeg van krij­gen: Na elk ge­deel­te (het wa­ren er vier) volg­de een don­de­rend ap­plaus waar­bij de com­po­nist tel­kens weer moest op­staan om het pu­bliek met bui­gin­gen te be­dan­ken.
Het werk be­staat uit vier de­len:
- I. Adagio (lang­zaam, ge­dra­gen) - Allegro (snel, op­gewekt),
- II. Largo (traag, breed),
- III. Scherzo: Molto vivace (speels: erg le­ven­dig) - Po­co sos­te­nu­to (beetje aan­ge­hou­den),
- IV. Allegro con fuoco (snel, opgewekt, met vuur)
Dat de me­lo­die van het Lar­go ve­len nog nét wat be­ken­der in de oren zal klin­ken, komt om­dat er la­ter het 'spi­ri­tual­achti­ge' lied Goin' Home van ge­maakt is.
Hier is deel 2: Largo (het tweede stuk).

OVER DIT FILMPJE

Wazig beeld, maar erg goed en ex­pres­sief ge­speeld door het Dub­lin Phil­har­mo­nic o.l.v. Derek Glee­son.

Antonín DVOŘÁK

DE COMPONIST

Antonín Dvořák (1841-1904) [uitspraak: dvòrzjak] was een Tsje­chisch com­po­nist, di­ri­gent, mu­ziek­pe­da­goog, (alt)­vio­list en or­ga­nist. Hij wordt ge­re­kend tot de groot­ste com­po­nis­ten van zijn land, sa­men met Smetana en Janáček. Dvořák - zoon van een sla­ger/­restau­rant­hou­der - kreeg op zijn zes­de zijn eer­ste viool­les­sen van zijn le­raar op school. Op zijn twaalf­de ver­trok hij naar Zlonice om Duits te le­ren en kreeg hij daar van de di­ri­gent van het kerk­koor pia­no- en or­gel­les. Hij speel­de in het klei­ne or­kest van zijn le­raar mee en be­gon met com­po­ne­ren. Van­af zijn zes­tien­de stu­deer­de hij aan de Praag­se or­gel­school maar om­dat hij als or­ga­nist geen werk vond, werd hij op acht­tien­ja­ri­ge leef­tijd alt­vio­list in een or­kest dat al­ler­lei volks­fees­ten op­vro­lijk­te. In de elf jaar dat hij daar speel­de, leer­de hij zich­zelf com­po­ne­ren en schreef ve­le strijk­kwar­tet­ten die hij ech­ter (nog) niet pu­bli­ceer­de. Dat or­kest speel­de meer en meer een be­lang­rijke rol bij de op­komst van de Tsje­chi­sche ope­ra en de Tsje­chi­sche mu­ziek­kunst - tot dat mo­ment was kunst en cul­tuur in Tsje­chië voor­al Duits­ta­lig ge­oriën­teerd. De com­po­nist Smetana had met twee Tsje­chische ope­ra's in 1866 al een be­lang­rijk be­gin ge­maakt; Dvořák (die in­mid­dels zijn baan als vio­list had op­ge­zegd) zorg­de van­af 1871 voor een door­braak bij het gro­te pu­bliek, met mu­ziek en zang ge­ba­seerd op Tsje­chisch-na­tio­na­le the­ma's. Uit die tijd stam­men ook de Sla­vische Dan­sen. Van­af 1879 raak­te hij ook in het bui­ten­land be­kend, voor­al in En­ge­land, waar hij een aan­tal com­po­si­ties in op­dracht maak­te. In 1891 werd hij do­cent aan het Praags con­ser­va­to­rium, maar toen hij een jaar la­ter werd uit­ge­no­digd naar de VS, werd hij di­rec­teur van het Na­tio­nal Con­ser­va­tory of New York City. Daar com­po­neer­de hij de 'Ame­ri­kaan­se' wer­ken, waar­on­der sym­fo­nie nr. 9: Uit de Nieuwe We­reld. Dit werd zijn po­pu­lair­ste werk. Met Rusalka (1900) werd Dvořák in­ter­na­ti­o­naal ook als ope­ra­com­po­nist be­kend. Hij stierf op 62-­ja­ri­ge leef­tijd in 1903 in Praag.

DE MUZIEKSTIJL

Dvořáks werk hoort tot de ro­man­tische stijl.













Nr.8
van Classic FM

Symf.nr.9 - Uit de Nieuwe Wereld, dl.3 Scherzo: mlt. vivace - pc. sosten.
———  Antonín DVOŘÁK  ———

HET MUZIEKSTUK

Uit de Nieuwe Wereld (ook be­kend als: From the New World, New World Sym­pho­ny, Aus der Neu­en Welt) wordt meest­al de ne­gen­de sym­fo­nie ge­noemd, maar in ou­de­re li­te­ra­tuur ook wel eens de vijf­de sym­fo­nie. Het is het meest po­pu­lai­re werk van Dvořák en hij com­po­neer­de het in 1893 in op­dracht van het New York Phil­har­mo­nic (or­kest) tij­dens zijn ver­blijf in de Ver­e­nig­de Sta­ten. Hij raak­te daar erg on­der de in­druk van zo­wel de mu­ziek van de Ame­ri­kaan­se in­dia­nen als van de spi­ri­tu­als (re­li­gi­euze ge­zan­gen) van de zwar­te Ame­ri­ka­nen. Hij be­schouw­de hun mu­ziek als de grond­stof voor de toe­kom­sti­ge Ame­ri­kaan­se com­po­nis­ten om er hun ei­gen Ame­ri­kaan­se stijl mee te ont­wik­ke­len. Dvořák heeft zich er in ie­der ge­val door la­ten in­spi­re­ren bij het schrij­ven van zijn From the New World en bij de pre­mière er­van in Car­ne­gie Hall in New York kon het pu­bliek er maar geen ge­noeg van krij­gen: Na elk ge­deel­te (het wa­ren er vier) volg­de een don­de­rend ap­plaus waar­bij de com­po­nist tel­kens weer moest op­staan om het pu­bliek met bui­gin­gen te be­dan­ken.
Het werk be­staat uit vier de­len:
- I. Adagio (lang­zaam, ge­dra­gen) - Allegro (snel, op­gewekt),
- II. Largo (traag, breed),
- III. Scherzo: Molto vivace (speels: erg le­ven­dig) - Po­co sos­te­nu­to (beetje aan­ge­hou­den),
- IV. Allegro con fuoco (snel, opgewekt, met vuur)
Dat de me­lo­die van het Lar­go ve­len nog nét wat be­ken­der in de oren zal klin­ken, komt om­dat er la­ter het 'spi­ri­tual­achti­ge' lied Goin' Home van ge­maakt is.
Hier is deel 3: Scherzo: Molto vivace - Poco sostenuto.

OVER DIT FILMPJE

Wazig beeld, maar erg goed en ex­pres­sief ge­speeld door het Dub­lin Phil­har­mo­nic o.l.v. Derek Glee­son.

Antonín DVOŘÁK

DE COMPONIST

Antonín Dvořák (1841-1904) [uitspraak: dvòrzjak] was een Tsje­chisch com­po­nist, di­ri­gent, mu­ziek­pe­da­goog, (alt)­vio­list en or­ga­nist. Hij wordt ge­re­kend tot de groot­ste com­po­nis­ten van zijn land, sa­men met Smetana en Janáček. Dvořák - zoon van een sla­ger/­restau­rant­hou­der - kreeg op zijn zes­de zijn eer­ste viool­les­sen van zijn le­raar op school. Op zijn twaalf­de ver­trok hij naar Zlonice om Duits te le­ren en kreeg hij daar van de di­ri­gent van het kerk­koor pia­no- en or­gel­les. Hij speel­de in het klei­ne or­kest van zijn le­raar mee en be­gon met com­po­ne­ren. Van­af zijn zes­tien­de stu­deer­de hij aan de Praag­se or­gel­school maar om­dat hij als or­ga­nist geen werk vond, werd hij op acht­tien­ja­ri­ge leef­tijd alt­vio­list in een or­kest dat al­ler­lei volks­fees­ten op­vro­lijk­te. In de elf jaar dat hij daar speel­de, leer­de hij zich­zelf com­po­ne­ren en schreef ve­le strijk­kwar­tet­ten die hij ech­ter (nog) niet pu­bli­ceer­de. Dat or­kest speel­de meer en meer een be­lang­rijke rol bij de op­komst van de Tsje­chi­sche ope­ra en de Tsje­chi­sche mu­ziek­kunst - tot dat mo­ment was kunst en cul­tuur in Tsje­chië voor­al Duits­ta­lig ge­oriën­teerd. De com­po­nist Smetana had met twee Tsje­chische ope­ra's in 1866 al een be­lang­rijk be­gin ge­maakt; Dvořák (die in­mid­dels zijn baan als vio­list had op­ge­zegd) zorg­de van­af 1871 voor een door­braak bij het gro­te pu­bliek, met mu­ziek en zang ge­ba­seerd op Tsje­chisch-na­tio­na­le the­ma's. Uit die tijd stam­men ook de Sla­vische Dan­sen. Van­af 1879 raak­te hij ook in het bui­ten­land be­kend, voor­al in En­ge­land, waar hij een aan­tal com­po­si­ties in op­dracht maak­te. In 1891 werd hij do­cent aan het Praags con­ser­va­to­rium, maar toen hij een jaar la­ter werd uit­ge­no­digd naar de VS, werd hij di­rec­teur van het Na­tio­nal Con­ser­va­tory of New York City. Daar com­po­neer­de hij de 'Ame­ri­kaan­se' wer­ken, waar­on­der sym­fo­nie nr. 9: Uit de Nieuwe We­reld. Dit werd zijn po­pu­lair­ste werk. Met Rusalka (1900) werd Dvořák in­ter­na­ti­o­naal ook als ope­ra­com­po­nist be­kend. Hij stierf op 62-­ja­ri­ge leef­tijd in 1903 in Praag.

DE MUZIEKSTIJL

Dvořáks werk hoort tot de ro­man­tische stijl.













Nr.8
van Classic FM

Symf.nr.9 - Uit de Nieuwe Wereld, dl.4 Allegro con fuoco (1e stuk)
———  Antonín DVOŘÁK  ———

HET MUZIEKSTUK

Uit de Nieuwe Wereld (ook be­kend als: From the New World, New World Sym­pho­ny, Aus der Neu­en Welt) wordt meest­al de ne­gen­de sym­fo­nie ge­noemd, maar in ou­de­re li­te­ra­tuur ook wel eens de vijf­de sym­fo­nie. Het is het meest po­pu­lai­re werk van Dvořák en hij com­po­neer­de het in 1893 in op­dracht van het New York Phil­har­mo­nic (or­kest) tij­dens zijn ver­blijf in de Ver­e­nig­de Sta­ten. Hij raak­te daar erg on­der de in­druk van zo­wel de mu­ziek van de Ame­ri­kaan­se in­dia­nen als van de spi­ri­tu­als (re­li­gi­euze ge­zan­gen) van de zwar­te Ame­ri­ka­nen. Hij be­schouw­de hun mu­ziek als de grond­stof voor de toe­kom­sti­ge Ame­ri­kaan­se com­po­nis­ten om er hun ei­gen Ame­ri­kaan­se stijl mee te ont­wik­ke­len. Dvořák heeft zich er in ie­der ge­val door la­ten in­spi­re­ren bij het schrij­ven van zijn From the New World en bij de pre­mière er­van in Car­ne­gie Hall in New York kon het pu­bliek er maar geen ge­noeg van krij­gen: Na elk ge­deel­te (het wa­ren er vier) volg­de een don­de­rend ap­plaus waar­bij de com­po­nist tel­kens weer moest op­staan om het pu­bliek met bui­gin­gen te be­dan­ken.
Het werk be­staat uit vier de­len:
- I. Adagio (lang­zaam, ge­dra­gen) - Allegro (snel, op­gewekt),
- II. Largo (traag, breed),
- III. Scherzo: Molto vivace (speels: erg le­ven­dig) - Po­co sos­te­nu­to (beetje aan­ge­hou­den),
- IV. Allegro con fuoco (snel, opgewekt, met vuur)
Dat de me­lo­die van het Lar­go ve­len nog nét wat be­ken­der in de oren zal klin­ken, komt om­dat er la­ter het 'spi­ri­tual­achti­ge' lied Goin' Home van ge­maakt is.
Hier is deel 4: Allegro con fuoco (eerste stuk).

OVER DIT FILMPJE

Wazig beeld, maar erg goed en ex­pres­sief ge­speeld door het Dub­lin Phil­har­mo­nic o.l.v. Derek Glee­son.

Antonín DVOŘÁK

DE COMPONIST

Antonín Dvořák (1841-1904) [uitspraak: dvòrzjak] was een Tsje­chisch com­po­nist, di­ri­gent, mu­ziek­pe­da­goog, (alt)­vio­list en or­ga­nist. Hij wordt ge­re­kend tot de groot­ste com­po­nis­ten van zijn land, sa­men met Smetana en Janáček. Dvořák - zoon van een sla­ger/­restau­rant­hou­der - kreeg op zijn zes­de zijn eer­ste viool­les­sen van zijn le­raar op school. Op zijn twaalf­de ver­trok hij naar Zlonice om Duits te le­ren en kreeg hij daar van de di­ri­gent van het kerk­koor pia­no- en or­gel­les. Hij speel­de in het klei­ne or­kest van zijn le­raar mee en be­gon met com­po­ne­ren. Van­af zijn zes­tien­de stu­deer­de hij aan de Praag­se or­gel­school maar om­dat hij als or­ga­nist geen werk vond, werd hij op acht­tien­ja­ri­ge leef­tijd alt­vio­list in een or­kest dat al­ler­lei volks­fees­ten op­vro­lijk­te. In de elf jaar dat hij daar speel­de, leer­de hij zich­zelf com­po­ne­ren en schreef ve­le strijk­kwar­tet­ten die hij ech­ter (nog) niet pu­bli­ceer­de. Dat or­kest speel­de meer en meer een be­lang­rijke rol bij de op­komst van de Tsje­chi­sche ope­ra en de Tsje­chi­sche mu­ziek­kunst - tot dat mo­ment was kunst en cul­tuur in Tsje­chië voor­al Duits­ta­lig ge­oriën­teerd. De com­po­nist Smetana had met twee Tsje­chische ope­ra's in 1866 al een be­lang­rijk be­gin ge­maakt; Dvořák (die in­mid­dels zijn baan als vio­list had op­ge­zegd) zorg­de van­af 1871 voor een door­braak bij het gro­te pu­bliek, met mu­ziek en zang ge­ba­seerd op Tsje­chisch-na­tio­na­le the­ma's. Uit die tijd stam­men ook de Sla­vische Dan­sen. Van­af 1879 raak­te hij ook in het bui­ten­land be­kend, voor­al in En­ge­land, waar hij een aan­tal com­po­si­ties in op­dracht maak­te. In 1891 werd hij do­cent aan het Praags con­ser­va­to­rium, maar toen hij een jaar la­ter werd uit­ge­no­digd naar de VS, werd hij di­rec­teur van het Na­tio­nal Con­ser­va­tory of New York City. Daar com­po­neer­de hij de 'Ame­ri­kaan­se' wer­ken, waar­on­der sym­fo­nie nr. 9: Uit de Nieuwe We­reld. Dit werd zijn po­pu­lair­ste werk. Met Rusalka (1900) werd Dvořák in­ter­na­ti­o­naal ook als ope­ra­com­po­nist be­kend. Hij stierf op 62-­ja­ri­ge leef­tijd in 1903 in Praag.

DE MUZIEKSTIJL

Dvořáks werk hoort tot de ro­man­tische stijl.













Nr.8
van Classic FM

Symf.nr.9 - Uit de Nieuwe Wereld, dl.4 Allegro con fuoco (2e stuk)
———  Antonín DVOŘÁK  ———

HET MUZIEKSTUK

Uit de Nieuwe Wereld (ook be­kend als: From the New World, New World Sym­pho­ny, Aus der Neu­en Welt) wordt meest­al de ne­gen­de sym­fo­nie ge­noemd, maar in ou­de­re li­te­ra­tuur ook wel eens de vijf­de sym­fo­nie. Het is het meest po­pu­lai­re werk van Dvořák en hij com­po­neer­de het in 1893 in op­dracht van het New York Phil­har­mo­nic (or­kest) tij­dens zijn ver­blijf in de Ver­e­nig­de Sta­ten. Hij raak­te daar erg on­der de in­druk van zo­wel de mu­ziek van de Ame­ri­kaan­se in­dia­nen als van de spi­ri­tu­als (re­li­gi­euze ge­zan­gen) van de zwar­te Ame­ri­ka­nen. Hij be­schouw­de hun mu­ziek als de grond­stof voor de toe­kom­sti­ge Ame­ri­kaan­se com­po­nis­ten om er hun ei­gen Ame­ri­kaan­se stijl mee te ont­wik­ke­len. Dvořák heeft zich er in ie­der ge­val door la­ten in­spi­re­ren bij het schrij­ven van zijn From the New World en bij de pre­mière er­van in Car­ne­gie Hall in New York kon het pu­bliek er maar geen ge­noeg van krij­gen: Na elk ge­deel­te (het wa­ren er vier) volg­de een don­de­rend ap­plaus waar­bij de com­po­nist tel­kens weer moest op­staan om het pu­bliek met bui­gin­gen te be­dan­ken.
Het werk be­staat uit vier de­len:
- I. Adagio (lang­zaam, ge­dra­gen) - Allegro (snel, op­gewekt),
- II. Largo (traag, breed),
- III. Scherzo: Molto vivace (speels: erg le­ven­dig) - Po­co sos­te­nu­to (beetje aan­ge­hou­den),
- IV. Allegro con fuoco (snel, opgewekt, met vuur)
Dat de me­lo­die van het Lar­go ve­len nog nét wat be­ken­der in de oren zal klin­ken, komt om­dat er la­ter het 'spi­ri­tual­achti­ge' lied Goin' Home van ge­maakt is.
Hier is deel 4: Allegro con fuoco (tweede stuk).

OVER DIT FILMPJE

Wazig beeld, maar erg goed en ex­pres­sief ge­speeld door het Dub­lin Phil­har­mo­nic o.l.v. Derek Glee­son.

Antonín DVOŘÁK

DE COMPONIST

Antonín Dvořák (1841-1904) [uitspraak: dvòrzjak] was een Tsje­chisch com­po­nist, di­ri­gent, mu­ziek­pe­da­goog, (alt)­vio­list en or­ga­nist. Hij wordt ge­re­kend tot de groot­ste com­po­nis­ten van zijn land, sa­men met Smetana en Janáček. Dvořák - zoon van een sla­ger/­restau­rant­hou­der - kreeg op zijn zes­de zijn eer­ste viool­les­sen van zijn le­raar op school. Op zijn twaalf­de ver­trok hij naar Zlonice om Duits te le­ren en kreeg hij daar van de di­ri­gent van het kerk­koor pia­no- en or­gel­les. Hij speel­de in het klei­ne or­kest van zijn le­raar mee en be­gon met com­po­ne­ren. Van­af zijn zes­tien­de stu­deer­de hij aan de Praag­se or­gel­school maar om­dat hij als or­ga­nist geen werk vond, werd hij op acht­tien­ja­ri­ge leef­tijd alt­vio­list in een or­kest dat al­ler­lei volks­fees­ten op­vro­lijk­te. In de elf jaar dat hij daar speel­de, leer­de hij zich­zelf com­po­ne­ren en schreef ve­le strijk­kwar­tet­ten die hij ech­ter (nog) niet pu­bli­ceer­de. Dat or­kest speel­de meer en meer een be­lang­rijke rol bij de op­komst van de Tsje­chi­sche ope­ra en de Tsje­chi­sche mu­ziek­kunst - tot dat mo­ment was kunst en cul­tuur in Tsje­chië voor­al Duits­ta­lig ge­oriën­teerd. De com­po­nist Smetana had met twee Tsje­chische ope­ra's in 1866 al een be­lang­rijk be­gin ge­maakt; Dvořák (die in­mid­dels zijn baan als vio­list had op­ge­zegd) zorg­de van­af 1871 voor een door­braak bij het gro­te pu­bliek, met mu­ziek en zang ge­ba­seerd op Tsje­chisch-na­tio­na­le the­ma's. Uit die tijd stam­men ook de Sla­vische Dan­sen. Van­af 1879 raak­te hij ook in het bui­ten­land be­kend, voor­al in En­ge­land, waar hij een aan­tal com­po­si­ties in op­dracht maak­te. In 1891 werd hij do­cent aan het Praags con­ser­va­to­rium, maar toen hij een jaar la­ter werd uit­ge­no­digd naar de VS, werd hij di­rec­teur van het Na­tio­nal Con­ser­va­tory of New York City. Daar com­po­neer­de hij de 'Ame­ri­kaan­se' wer­ken, waar­on­der sym­fo­nie nr. 9: Uit de Nieuwe We­reld. Dit werd zijn po­pu­lair­ste werk. Met Rusalka (1900) werd Dvořák in­ter­na­ti­o­naal ook als ope­ra­com­po­nist be­kend. Hij stierf op 62-­ja­ri­ge leef­tijd in 1903 in Praag.

DE MUZIEKSTIJL

Dvořáks werk hoort tot de ro­man­tische stijl.













Nr.8
van Classic FM

Symf.nr.9 - Uit de Nieuwe Wereld, dl.2, Largo (Going Home-versie)
———  Antonín DVOŘÁK  ———

HET MUZIEKSTUK

Uit de Nieuwe Wereld (of: From the New World, New World Sym­pho­ny, Aus der Neu­en Welt) is het meest po­pu­lai­re werk van Dvořák. Hij com­po­neer­de het in 1893 in op­dracht van het New York Phil­har­mo­nic tij­dens zijn ver­blijf in de V.S. Hij raak­te daar erg on­der de in­druk van zo­wel de mu­ziek van de Ame­ri­kaan­se in­dia­nen als van de spi­ri­tu­als (re­li­gi­euze ge­zan­gen) van de zwar­te Ame­ri­ka­nen. Hij be­schouw­de hun mu­ziek als de grond­stof voor de toe­kom­sti­ge Ame­ri­kaan­se com­po­nis­ten om er hun ei­gen Ame­ri­kaan­se stijl mee te ont­wik­ke­len. Dvořák heeft zich er in ie­der ge­val door la­ten in­spi­re­ren bij het schrij­ven van zijn From the New World en bij de pre­mière er­van in Car­ne­gie Hall in New York kon het pu­bliek er maar geen ge­noeg van krij­gen.
Het werk be­staat uit vier de­len. Deel twee, het Largo (= traag, breed), is later (door anderen) gebruikt om er een 'spi­ri­tual­achti­g' lied van te maken: Going Home

      Going home, going home, I'm just going home.
      Quiet light, some still day, I'm just going home.

      It's not far, just close by, through an open door.
      Work all done, care laid by, going to fear no more.

      Mother's there expecting me, father's waiting too.
      Lots of folk gathered there, all the friends I knew,
      All the friends I knew.

      Home, home, I'm going home.

      Nothing's lost, all's gain, no more fret nor pain.
      No more stumbling on the way, no more longing for the day.
      Going to roam no more.

      Morning star lights the way, restless dream all done.
      Shadows gone, break of day, real life's just begun.

      There's no break, there's no end, just a living on.
      Wide awake with a smile, going on and on.

      Going home, going home, I'm just going home.
      It's not far, just close by, through an open door.

      I'm just going home, going home ...

OVER DIT FILMPJE

Geen video maar een ge­luids­op­na­me uit 1958 van een live
con­cert van­uit het­zelf­de Car­ne­gie Hall (New York) waar Uit
de Nieuwe We­reld
zijn glo­rie­vol­le pre­mière had in 1893. Het
lied Going Home, dat ge­ba­seerd is op Dvořáks spi­ri­tual­ach-
ti­ge me­lo­die van het twee­de deel (het Lar­go), wordt hier
vertolkt door de spi­ri­tual­zan­ger bij uit­stek: de le­gen­da­ri­sche
zan­ger, ac­teur, schrij­ver, sport­man, ju­rist en po­li­tiek ac­ti­vist
Paul Robeson die met zijn prach­ti­ge, die­pe bas­stem per­fect
kon uit­druk­ken hoe zwaar het le­ven van de zwar­te Ame­ri­ka-
nen was; zijn va­der was een ont­snap­te slaaf ge­weest.
Dvořák zou ver­rukt zijn ge­weest over dit op­tre­den!

Antonín DVOŘÁK

DE COMPONIST

Antonín Dvořák (1841-1904) [uitspraak: dvòrzjak] was een Tsje­chisch com­po­nist, di­ri­gent, mu­ziek­pe­da­goog, (alt)­vio­list en or­ga­nist. Hij wordt ge­re­kend tot de groot­ste com­po­nis­ten van zijn land, sa­men met Smetana en Janáček. Dvořák - zoon van een sla­ger/­restau­rant­hou­der - kreeg op zijn zes­de zijn eer­ste viool­les­sen van zijn le­raar op school. Op zijn twaalf­de ver­trok hij naar Zlonice om Duits te le­ren en kreeg hij daar van de di­ri­gent van het kerk­koor pia­no- en or­gel­les. Hij speel­de in het klei­ne or­kest van zijn le­raar mee en be­gon met com­po­ne­ren. Van­af zijn zes­tien­de stu­deer­de hij aan de Praag­se or­gel­school maar om­dat hij als or­ga­nist geen werk vond, werd hij op acht­tien­ja­ri­ge leef­tijd alt­vio­list in een or­kest dat al­ler­lei volks­fees­ten op­vro­lijk­te. In de elf jaar dat hij daar speel­de, leer­de hij zich­zelf com­po­ne­ren en schreef ve­le strijk­kwar­tet­ten die hij ech­ter (nog) niet pu­bli­ceer­de. Dat or­kest speel­de meer en meer een be­lang­rijke rol bij de op­komst van de Tsje­chi­sche ope­ra en de Tsje­chi­sche mu­ziek­kunst - tot dat mo­ment was kunst en cul­tuur in Tsje­chië voor­al Duits­ta­lig ge­oriën­teerd. De com­po­nist Smetana had met twee Tsje­chische ope­ra's in 1866 al een be­lang­rijk be­gin ge­maakt; Dvořák (die in­mid­dels zijn baan als vio­list had op­ge­zegd) zorg­de van­af 1871 voor een door­braak bij het gro­te pu­bliek, met mu­ziek en zang ge­ba­seerd op Tsje­chisch-na­tio­na­le the­ma's. Uit die tijd stam­men ook de Sla­vische Dan­sen. Van­af 1879 raak­te hij ook in het bui­ten­land be­kend, voor­al in En­ge­land, waar hij een aan­tal com­po­si­ties in op­dracht maak­te. In 1891 werd hij do­cent aan het Praags con­ser­va­to­rium, maar toen hij een jaar la­ter werd uit­ge­no­digd naar de VS, werd hij di­rec­teur van het Na­tio­nal Con­ser­va­tory of New York City. Daar com­po­neer­de hij de 'Ame­ri­kaan­se' wer­ken, waar­on­der sym­fo­nie nr. 9: Uit de Nieuwe We­reld. Dit werd zijn po­pu­lair­ste werk. Met Rusalka (1900) werd Dvořák in­ter­na­ti­o­naal ook als ope­ra­com­po­nist be­kend. Hij stierf op 62-­ja­ri­ge leef­tijd in 1903 in Praag.

DE MUZIEKSTIJL

Dvořáks werk hoort tot de ro­man­tische stijl.